Directrice Juf Kap - Van Ambachtsschool tot O.R.S Lek en Linge

Ga naar de inhoud

Directrice Juf Kap

Voorlopers > Huishoud- en Industrieschool
“Juffrouw Kap”, een directrice met het hart op de goede plaats
Wilhelmina Sophia Kap werd op 29 april 1892 in Den Haag geboren. Haar ouders waren Henricus Kap uit Den Haag en Maria Loïse Bakkerus uit Joure. Ze had een bijna drie jaar oudere zus: Maria Albertina.
In Den Haag ging ze ook naar school en was o.a. leerling van de industrieschool voor meisjes. Hiervan was de toenmalige Koningin Emma beschermheilige. Toen zij  in 1912  op schoolbezoek kwam, ging ze naast Wilhemina Kap zitten en raakte met haar aan de praat. Enkele maanden later kreeg zij de opdracht om voor het poppenhuis van de destijds 3-jarige prinses Juliana  een deurportiere te ontwerpen. Ze kreeg daar zelfs 15 cent per uur voor. (Een weekloon was toen gemiddeld 10 gulden.) Het eerste contact was gelegd en ze mocht zelfs meewerken aan de vernieuwing van de salonmeubelen van Huis ten Bosch. Dat was in die tijd een grote eer.
Ze behaalde de nodige schooldiploma’s en ging tijdelijk lesgeven aan de plaatselijk Huishoudschool. Op 24-jarige leeftijd  ging ze in Den Haag tevens werken in een winkel van de Oost -en West Indische Kunstnijverheid. Wilhelmina nam regelmatig de taak van de directeur over en juist in die tijd werd er actie gevoerd om arme bewoners van Suriname werk te verschaffen. De Surinaamse vrouwen konden (en kunnen!) prachtig borduren en Koningin Wilhelmina besloot opdracht te geven voor het borduren van bedspreien uitgevoerd in wit linnen. Juffrouw Kap werd aangewezen het te ontwerpen en op het linnen te tekenen.
In 1919 verhuisde ze naar Eindhoven, waar zij bij de Philips Gloeilampenfabriek hoofd werd van de meisjes-naaischool. Haar leerlingen waren fabrieksmeisjes die op deze wijze kennis opdeden die nuttig waren voor het verdere ‘huwelijkse leven’. Hun ‘Haagse Juffrouwke’ werd op handen gedragen. Tot aan haar dood zou ze contact met hen onderhouden.
De Culemborgse Huishoudschool had echter in 1922 een directrice nodig en de keus viel al snel op W.S. Kap. De school was gehuisvest aan de Goilberdingerstraat 5, in het voormalige Algemeen Ziekenhuis.
Een grote moeilijkheid waarmee zij als directeur te kampen had, was om het aantal leerlingen op niveau te houden, om zo het voortbestaan van de school te waarborgen. Zij wist door gesprekken met ouders en mensen uit het onderwijs ook een hoog onderwijspeil  te bereiken.
Het verloop van onderwijzend personeel was in die tijd groot, omdat men voor bepaalde vakken geen volledig lesrooster kon krijgen. De leraressen in deze vakken waren soms genoodzaakt elders een baan te aanvaarden om aan een redelijk salaris te komen. Het resultaat was dan echter dat Wilhelmina bij al haar drukke werkzaamheden nog een paar lessen extra te verzorgen kreeg.
Zij bewoonde een bovenhuis op de hoek Ridderstraat / Kleine Kerkstraat. Op de begane grond bevond zich het kantoor van de Nederlandsche Bank, waar H.W. van Hoytema de scepter zwaaaide. Het huis van Wilhelmina ademende een negentiende eeuwse sfeer uit. Bruine velours gordijnen hingen aan koperen roeden voor elke deur en het vergeelde behang in de woonkamer was bedekt met van alles wat met het Oranjehuis te maken had. Door de liefde van Wilhelmina voor het koningshuis, kwamen er nog enkele ‘mooie momenten’: tijdens de verloving van prinses Juliana en prins Bernhard in 1936, zag  ze een foto van hen met op de achtergrond een salontafel. Ze kwam toen op het idee voor dat tafeltje met twaalf van haar leerlingen een theetafelkleed te borduren met daarop het versje van de vrolijke haasjes dat prinses Juliana als achtjarige had gedicht:

Nu gaan we vrolijk dansen,
Wij dansen poot aan poot.
Wij zijn de haasjes uit de bossen,
En snoepen een hazelnoot, tra-la.

Klik hier voor een beschrijving van een schoolreis per trein naar Oisterwijk in 1935 o.l.v. Juf Kap

De bovenwoning van Juf Kap  hoek Ridderstraat/ Kleine Kerkstraat (Bron: foto Ypma)

In december 1936 bracht ze tezamen met haar leerlingen het bijzonder fraaie kleed naar Paleis Noordeinde. Haar naam was gevestigd en de plaatselijke meubelindustrie wilde als Culemborgs huwelijksgeschenk voor het paar een fraaie stoel vervaardigen en vanzelfsprekend laten ontwerpen en borduren door Wilhelmina Kap. Fiet Beenhakker, één van haar leerlingen, werd echter door haar uitverkoren voor het borduren. Op 23 november 1937 werd de stoel aan het bruidspaar overhandigd, wat een onvergetelijk moment voor beiden was.

'Juffrouw Kap' is in haar leven niet alleen een goede directeur geweest. De bezettingstijd bracht vanzelfsprekend de nodige problemen rond het onderwijs, maar dat was kinderspel vergeleken met de moeilijkheden die joodse landgenoten te verwerken kregen. Wilhelmina Kap heeft in de oorlog gedaan wat veel mannen niet durfden: zij liet vier joodse stadgenoten bij haar thuis onderduiken en redde ze van een gang naar het concentratiekamp. Het ging om de familie van de toenmalige slager Marcus van Spier uit de Zandstraat 35, zijn vrouw Mietje en dochter Sien. De nood was zo hoog dat het echtpaar Van Spier zich in het Barbaraziekenhuis had verstopt en elk moment afgevoerd kon worden naar Duitsland. Wilhelmina haalde hen toen met hulp van een dokter naar haar huis in de Ridderstraat. Ook dochter Sien voegde zich diezelfde avond nog bij haar ouders. Wilhemina nam daarmee een enorm risico op haar hals en éénmaal is ze door het oog van de naald gekropen, toen Duitsers haar huis kwamen inspecteren. De kamer van twee van de joodse onderduikers bleek op slot te zitten en 'juffrouw Kap' voerde een comedy op dat ze zelf ook niet begreep waarom die deur op slot zat. Zij suggereerde dat de werkster de sleutel wel zal hebben meegenomen. Ze kwam er mee weg, maar er bleef wel  een ‘Hauptman’ achter om haar in het oog te houden. De op dat moment doodzieke Mietje werd  door deze Hauptman gevonden en ze moest haar Ausweiss tonen. Ondanks dat er een grote "J" in stond arresteerde hij haar niet. Later vertelde Wilhelmina “dat ze er van overtuigd was dat hij zijn stille medewerking verleende in het besef dat de oorlog voor zijn land toch verloren was, want ze slaagde er in de familie uit de kamer te loodsen en naar een andere al doorzochte te brengen.“

Elias ("Eli") van Spier was een zoon van bovengenoemde familie en zat ondergedoken bij smid Marius Heij en zijn moedige vrouw Sien in de Zandstraat. Op een gegeven moment bleek dat hij een acute blindedarmontsteking had en het was natuurlijk als onderduiker niet mogelijk naar het ziekenhuis te gaan. Daar op zijn onderduikadres een operatie nauwelijks mogelijk was, besloot Wilhelmina dat de operatie wel in haar huis kon plaatsvinden. Op een avond kwam Dr. Bongaerts met twee chirurgen en een verpleegster en werd Elias in een achterkamertje geopereerd. Hij kon de eerste veertien dagen niet worden vervoerd, maar werd door de moedige en zeer lieve juffrouw Kap op en top verzorgd. Daarna vertrok hij weer naar zijn onderduikadres.  


In het kader Eli van Spier, omringd door Culemborgers en Canadese militairen op 5 mei 1945 (Bron: foto Ypma)

Kort na de oorlog overleed Marcus en verhuisde Mietje met Eli en Sientje naar Zeist. Mietje overleed daar in 1955. Het echtpaar ligt wel begraven op de joodse begraafplaats in Culemborg. Elias van Spier ging niet het slagersvak in, maar werd accountant in Naarden. Hij trouwde en kreeg twee kinderen. Sien vertrok naar Berg en Dal.
Wat later in de bezettingstijd kreeg Wilhelmina haar vierde onderduiker: de op de Oude Vismarkt woonachtige mevr. Emanuel-Löbschen. Zij was net voor de oorlog met haar zuster Betty uit Duitsland naar Culemborg gevlucht. De zussen haakten o.a. handschoenen voor de firma Gerzon in Utrecht om zich een inkomen te verschaffen. Haar zuster Betty was op 9 april 1943 opgenomen in het Barbaraziekenhuis en waande zich veilig. Mogelijk door verraad werd zij door de Duitsers opgepakt en naar Westerbork gebracht. Een week later werd zij al in Sobibor vergast.
Haar zuster werd door Wilhelmina ’s avonds laat aan de ingang van het Barbara ziekenhuis opgehaald en naar haar woning gebracht. Beide vrouwen kregen echter de schrik van hun leven toen ze in het kleine stukje van de Dreef naar de Ridderstraat een Duitse wacht zagen aankomen. Ze drukten zich tegen een muur in de Slotstraat aan en dat betekende hun redding. De wacht merkte hen niet op.
Ook deze vrouw overleefde de oorlog en verbleef jarenlang in het Elisabethhof, het oorspronkelijke oude mannen- en vrouwenhuis.
De onderduikers verbleven ruim twee jaar in de bovenwoning van Wilhelmina. Voor de maaltijden van de onderduikers had ze een passende oplossing bedacht. Na afloop van haar dagelijkse kookles, ging ze bij haar leerlingen langs en nam bij ieder een flinke schep van het bereide eten en nam het mee naar huis op het zogenaamd te proeven.  Haar zus Mipe Vosmaer-Kap en Dr. Bongaerts uit de Herenstraat waren een grote steun door extra distributiebonnen te leveren.
De onderduikers diende zich overdag absoluut stil te houden. De w.c. mocht pas worden doorgetrokken als iedereen daar gebruik van had gemaakt. Boven het hoge plafond in de zitkamer was een kruipruimte waar men kon schuilen bij gevaar. Die ruimte was te bereiken via een luik achter een schilderij, boven de deur van de gang naar de kamer.

Terug naar de inhoud