Noodschool in oorlogsjaren '44-'45
Huishoud- en Industrieschool > Jan van Riebeeckschool 1944-1945
Uniek samenwerkingsverband voor Nederland
Jan van Riebeeckcollege in Culemborg
Op 24 februari 2011 overleed op 90-jarige leeftijd in Calgary, Canada, de oud-Culemborger Kees Krabbe. In de Canadese pers is hiervan kort melding gemaakt: ”Near the end of the war, Kees started a school in Culemborg, for over 100 students who desired to learn.”
Ontstaansgeschiedenis
Een dag na Dolle Dinsdag (5 september 1944) werd een trein naar Utrecht, stampvol met schoolgaande kinderen, aangevallen door een Amerikaanse Lockeed Lightning, waarbij veel doden en gewonden vielen. Op 17 september had de Nederlandsche regering de Spoorwegen opdracht gegeven tot een algehele staking en vrijwel tegelijkertijd verboden de Duitsers de Culemborgers gebruik te maken van de veerpont. Het normale leven was geheel ontwricht en weinig mensen deden hun dagelijkse werk. Ook het schoolleven had geen normaal verloop. Het contact met de naburige onderwijscentra werd nagenoeg verbroken en het naar schoolgaan van de Culemborgse jeugd in Utrecht, Tiel, Zaltbommel, was onmogelijk geworden. Het meest getroffen waren de jongens en meisjes die studeerden, dus H.B.S.’ers, Gymnasiasten, M.T.S.’ers en de jongens en meisjes van M.U.L.O.-, Kweek- en Ambachtsscholen. De winter (1944-45) stond voor de deur waardoor de scholen door gebrek aan kolen gesloten zouden zijn tot februari, maart. Bovendien bestond een grote kans dat de spoorbrug opgeblazen werd. De jongens zouden dan waarschijnlijk niet in staat zijn om per fiets naar school te gaan, omdat de meesten geen fiets meer hadden en waarschijnlijk vanwege de slechte voeding niet in staat zouden zijn deze dagelijkse inspanning te volbrengen.
Enkele ouders probeerden hun kinderen door privélessen aan het werk te houden. Maar dit was natuurlijk kostbaar en op de duur niet vol te houden, aangezien het schoolgeld ook doorging. Het overgrote deel van de scholieren zette de vakantie dus voort, die al van juli af duurde.
Toen het zich liet aanzien, dat de bevrijding nog wel eigen tijd zou duren, doemde het schrikbeeld voor veel ouders op: hun kroost werd de straat opgejaagd en zouden meedoen aan allerlei staatschenderijen. Maar als de nood het hoogst is, is de redding nabij. Culemborger C. Krabbe kwam op het lumineuze idee, om al die leerlingen in een „Noodschool" bijeen te brengen. Zijn beweegredenen: “Het onderbreken van studie en het ontglippen aan den pedagogische greep van den leraar kan op vele manieren funest inwerken en onherstelbare geestelijke gevolgen hebben voor den jeugd hebben…...”
Er moest dus een school geformeerd worden die alle gedupeerde leerlingen zou kunnen opnemen. De verscheidenheid van de vakken en scholen was zo overweldigend groot, dat het een waar kunststuk van organisatietalent is geweest om de basis voor deze noodschool te leggen.
Op 28 oktober 1944 kwamen in de Chr. Fröbelschool enige aspirant-leraren bijeen, om het plan te bespreken en een oproep te doen aan de ouders van de zogenaamde buitenscholieren. Er bleken in Culemborg leerlingen te zijn van de Hogere Burger Scholen (HBS) te Tiel, Utrecht, Zaltbommel; van de Gymnasia te Utrecht, Tiel, Den Haag; van Lycea te Utrecht, Baarn, Nijmegen, Roermond; van de Ambachtsscholen te Utrecht en Tiel en nog van verschillende ULO-scholen.
Van gemeentewegen kreeg organisator en ondergedoken student Kees Krabbe (zie foto) alle medewerking van de toenmalige gemeentesecretaris A. van Urk, die er voor moest zorgen, dat de Duitsers geen grip zouden krijgen op hem en andere ondergedoken studenten.
Het begin was er, maar de grootste moeilijkheid moest nog komen: het opstellen van een lesrooster en het beantwoorden van de vraag: waar zullen we les kunnen geven?
De Chr. Fröbelschool in de Ridderstraat bleek ongeschikt voor het doel van deze Noodschool, maar inmiddels werd bekend, dat enkele lokalen in het Pensionaat „Mariakroon" beschikbaar zouden worden gesteld. Een belangrijk detail was dat de nonnen van dit klooster nog beschikten over de broodnodige steenkool voor de verwarming.
Er waren leerlingen bij van 18 en 19 jaar oud, die men niet meer aan 'n touwtje heeft zoals pas schoolgaande kinderen. Bovendien waren bijna alle leraren eigenlijk wettelijk onbevoegd om lessen te geven.
Op 3 november 1944 meldde zich een groot aantal leerlingen aan de Chr. Fröbelschool en trok in optocht naar Mariakroon. Onwennig en vreemd keken allen rond in deze nieuwe omgeving, alsof men op een nieuwe school kwam.
Enkele ‘leerkrachten’ waren :
p. J. C. Teuben O.E.S.A., Latijnse taal;
p. A. F. van Hillo. C.S.Sp, Griekse taal,
Ds. H. M. Ploeger, Engelse taal,
M. Ausems, Bouwkundig tekenen
O. J. de Jong, Geschiedenis, Nederlands,
J. E. Wiggelinkhuizen, Nederlands, Geschiedenis, Economie, Staatsinrichting, Pedagogie, Psychologie,
Kees en Klaas Krabbe, wiskunde
Mej. E. G. W. van der Most, Boekhouden,
H. de Vries, Ambachtsschoolvakken.
De “Noodschool” moest ook een passende naam hebben. Directeur pater Teuben deelde mee, dat 'n prijsvraag uitgeschreven werd, met als prijs voor de beste naam een bedrag van 10 gulden. Er kwamen originele en vermakelijke namen binnen, onder andere: “T.G.W.D." (Toch Gaan Wij Door) en “Molecule" (Middelbare Onderwijs Lessen Culemborg). Tenslotte koos men om de school „Jan van Riebeeck" te noemen.
Lesrooster
In december 1944 werd de 112e leerling ingeschreven. De leerlingen hebben zich vrijwillig opgegeven, maar er werden wel degelijk eisen aan hen gesteld, gezien een schrijven van december 1944: “Om de ijver en studiegeest enigszins te bevorderen, meenden wij, dat 't goed zou zijn om ter gelegener tijd een rapport mede te geven. In de afgelopen tijd is het ons reeds gebleken, dat verschillende studenten er zich maar al te gemakkelijk van afmaken. Mocht het daarom blijken, dat men zich niet wil beteren, dan zien wij ons genoodzaakt uw zoon of dochter na een waarschuwing, weg te zenden.”
Leerkrachten en leerlingen van het Jan van Riebeeckcollege in mei 1945 in de Plantage (bron: W. Wulterkens)
Toen de leerlingen op 14 Mei 1945 voor het laatst in schoolverband bijeen waren, werden zij o.a. door den heer J. E. Wiggelinkhuizen, die behalve leraar ook als secretaris aan deze school verbonden was, toegesproken:
“We hebben hier in Culemborg iets bijzonders gehad: een school, waar nagenoeg alle buiten onze stad studerende jongens en meisjes op geweest zijn, ongeacht hun geloof of stand; een school, waaraan geestelijken naast leken hebben les gegeven; een school, die de combinatie was van M.U.L.O. via H.B.S., Lyceum, Gymnasium tot die van de Edelsmeedkunst toe. En op zo’n school zijn jullie leerlingen geweest en hebben wij het genoegen en de eer gehad leraar te zijn. Wij hebben samen de benauwdste en donkerste maan den van de oorlog meegemaakt. We zijn door „Arbeitseinsatz" en razzia heengegaan, door kwaad en goed gerucht, door eer en oneer, maar we hebben toch kunnen werken. “
Toen duidelijk werd dat het Jan van Riebeeckcollege geen doorstart zou maken, stuurde de ‘directie’ eind mei 1945 een brief aan alle ouders met daarin o.a. deze passage: “Wij weten wel, dat voor velen van Uw kinderen dit jaar verloren is gegaan. Maar wij weten ook, dat de Culemborgsche jeugd een voorrecht heeft gehad door onze school. Zij heeft nu bijna een half jaar lang vrij regelmatig een beperkt schoolprogramma kunnen volgen. Al zou zij geen vooruitgang gemaakt hebben, dan is zij zeker niet achteruitgegaan. Alleen 't feit, dat Uw kinderen regelmatig de voornaamste vakken gevolgd hebben, is van onschatbare waarde. Wij hebben in 't begin van onzen cursus goed kunnen merken dat velen gedurende de maanden Juni-November 1944 zeer veel vergeten hadden. En wanneer Uw kinderen het volgen van lessen weer zouden staken, is het gevaar niet denkbeeldig, dat ze wederom veel achter geraken.”
Rapport van W. Wulterkens
Toen één van de adviseurs van deze noodschool, pater Leenhouwers, in 1946 op deze periode terugkeek, zei hij: “Dit is één van de mooiste vruchten, die deze school afwerpt en afwierp. In dit opzicht is zij uniek, omdat in ons Vaderland nog nooit is voorgekomen, dat op één school Protestantsche naast R.-Katholieke leraren onderwijs geven.”
Ot de Beus, die toentertijd veel voor de CC schreef reageerde als volgt: “Behalve dat pater Leenhouwers den algemene toestand juist typeert, legt hij toch ook den klemtoon op de samenbinding van onze bevolking. En al is die eenheidsgedachte onder hoogen druk van den oorlog tot stand gekomen, toch is en blijft het jammer dat, nu weer in vrijheid kunnen leven, we allen weer in onze kerkelijke politieke hokjes terugtrekken en ons weer van elkaar verwijderen. Theorie en praktijk zijn nu eenmaal begrippen, die elkaar altijd vermogen te dekken.”
Als dank ontvingen de zusters van het Mariaklooster na de oorlog vier gebrandschilderde ramen voor hun klooster.
Het linkse raam geeft aan welke vakken er gegeven werden.
Het rechtse raam geeft aan welke geloofsgemeenschappen deelnamen aan het college.